27 jan. 2014

EEN LACH EN EEN TRAAN …

Kun je bij een serieuze honderdjarige herdenking ook iets vrolijks schrijven? Die vraag krijg ik van de redactie. Ja, in Onstwedde heb ik geleerd dat ernst en humor kunnen samengaan. Vooruit dan.

Toen ik het beroep uit Onstwedde ontving, waarop ik gehoopt had, kwamen mijn vrouw en ik kennismaken. Onder leiding van ds. T. Brienen was er een samenzijn in de kerk. Meestal houdt de beroepene het enige weken in beraad. Maar ik was zo zeker van mijn zaak, dat ik het niet laten kon direct te zeggen dat ik het beroep met volle vrijmoedigheid aannam. Grote vreugde, en wat geen gewoonte is bij Groningers en dan nog wel in de kerk: een blij applaus.
 
In oktober 1961 krijgt een arme student, nu dominee geworden, in Onstwedde een welkomstgeschenk. Een Sparta bromfiets, hier ‘plof’ geheten, wordt tijdens de begroetingsavond de kerk binnengereden door Jurrie Wubs, Jantienus Wessels, Fokko Greven en anderen. En een lange leren jas, om de gemeente door te gaan, in plaats van zijn oude afgereden fiets. Algemene hilariteit! Een kostbaar geschenk.
Ik moest nog leren ermee om te gaan. In de winter, met mijn vrouw achterop, door ijsribbels  in een bocht van de Barkhoornweg een schuiver gemaakt. De leren jas kwam goed te pas.
Op weg naar het ziekenhuis in Winschoten in stormachtige wind mijn hoed afgewaaid. Michel Wubs vond hem in het veld.

Bij Addens de plof in onderhoud: ‘Hij is zunig klaar, dominee.’ Ik dacht: precies klaar. Maar ik moest leren: hij is nog niet klaar.
Met plezier de mooie Onstwedder taal geleerd. Maar als je eerst de woorden hebt geleerd moet je daarna nog leren wat de betekenis ervan is.

Onze jongste zoon Willem (Wimmie) stond bij het ‘urinoir’ en vroeg aan koster Arend Okken wat dat was. ‘Dat bint pisbakk’n mien jong, veur keerls.’
Later was Okken ceremoniemeester toen we met de hele gemeente ons 12½-jarig huwelijksfeest vierden in gebouw Brinkhof.

Dochter Annet schreef briefjes als we weer eens lang van bezoeken wegbleven. Zoon Freek knalde op de ijsbaan tegen een metalen draad.
We waren blij met de familie Biesma in Stadskanaal. Hadden de kinderen ook eens een oom en tante in de buurt, zoals iedereen had.

Wat een winters meegemaakt! 1962/1963, ingesneeuwd en geïsoleerd. Sneeuwschuivers maakten een smalle doorgang. Ik moest een middagdienst in Winschoten doen en ik bad: ‘Here, help mij, ik moet in Winschoten preken.’ Ik kwam er wel.

In de vrouwenvereniging, waar mijn vrouw lid van was, uitte iemand kritiek op mijn preken. ‘Het is altijd maar Christus, het enige fundament van onze zaligheid.’ Reactie van een ander lid: ‘En het is nog wel net Pasen geweest.’ Wat een raak antwoord!

Een gemeentelid rijdt op de fiets langs, terwijl ik aan het grasmaaien ben en roept: ‘Ik zie wel, dominee kan ook nog werken!’

Eenmaal in het bezit van een rijbewijs hoefde ik niet meer opgehaald te worden als ik in Nieuwe Pekela of Winschoten een derde dienst vervulde. Starke in Alteveer verhuurde een (zoveelstehandse) auto.
Een keer met broeders uit Onstwedde en Mussel in een oud volkswagenbusje naar een ambtsdragersconferentie in Amersfoort. Op de terugweg door de politie in Putten aangehouden: de remmen deugden niet. Met de trein terug tot Assen en opgehaald.

Na verloop van tijd kocht ik van iemand buiten de gemeente een mini-autootje, een NSU-Prinz, waar we met ons vijven opgepropt in konden. Een miskoop. Later, ook tweedehands,  een Fiat-1100, die het tot in Haarlem volgehouden heeft.

Kan het bijbelse geloof ook té eenvoudig zijn?
Alke Lutter: De sterren streden tegen Sisera (Richteren 5:20). Ze nam het wel heel letterlijk.  Of was het misschien toch zo?
Oude Jantje Wessels: ‘Nou begrijp ik waarom dominee weggaat’ (1966). Kort tevoren hadden we in de kerk gezongen Psalm 95:6, “ ’k Heb aan dit volk dat Mij vergat, een lange tijd verdriet gehad.” Ik kon haar gelukkig troosten.

In 1966 zou de familie Wessels-Wessels zijn 25-jarig huwelijksfeest vieren. Ik was toen al in Haarlem. Het jaar daarvoor bleek een van hun kinderen, Wessel, leukemie te hebben. Hij zou de trouwdatum niet halen. Daarom ging de hele familie, acht kinderen, een jaar tevoren op de foto. Niemand staat vrolijk op de foto, behalve Wessel. Tijdens de catechisatie zat hij altijd naast mij.
Ik moest afscheid van hem nemen en hem ook begraven. ‘Ben je niet bang, Wessel?’ ‘Nee.’ ‘Ben je niet zondig?’ ‘Ja, maar de Here Jezus heeft alles voor mij gedaan.’
Wat een grootheid van geest en geloof!

Uit een gemeente weggaan met een tweede beroep naar dezelfde gemeente is nooit fijn. Het lijkt alsof je genoeg hebt van je gemeente. Sommigen voelden dat zo en namen het mij kwalijk. Ik kon niet anders. Gelukkig kwam het snel goed.
Bij de afscheidsdienst, in de Gereformeerde kerk, viel er hier daar een traan.

Ds. K. Boersma